Olie en wijn
Marc RUYTERS
Jan De Cock vindt dat de kunst en de kunstinstituten in een diepe crisis zitten. Als metafoor om een en ander te duiden gebruikt hij twee begrippen als katalysator: olie en wijn. “Met de eerste oliecrisis in de jaren zeventig kwam er een einde aan de bloei van de kunst in de Verenigde Staten, met hun abstract-expressionisme dat de kunstwereld overheerste. Andy Warhol introduceerde een nieuw economisch en commercieel model in de kunstwereld, gebaseerd op de herkenbaarheid – zie zijn beeldiconen van het dollarbiljet, van Jacqueline Kennedy Onassis – om te kunnen verkopen. Later kwamen er talloze variaties, van Jef Koons tot Damien Hirst: er zijn geen beelden meer, maar afbeeldingen. Alles wordt opgeofferd aan de herkenbaarheid, de verkoopbaarheid. Als de kunstenaar die ik wil zijn stel ik mij niet de vraag: gaan ze in mijn werk iets herkennen? Ik wil terug naar de noodzakelijkheid, naar de essentie van het kunstenaarschap. En ik wil mijn oeuvre beschikbaar stellen, ik wil me tot de geïnteresseerde kijker richten. Natuurlijk moet ik er van kunnen leven, we kunnen ons niet aan de samenleving onttrekken. Maar dit atelier is in zijn geheel een openbare plek geworden, en dat moet zo blijven. Hier kan mijn idee van metaschoolmuseum verder uitgewerkt en op punt gesteld worden.”
En dan is er de metafoor van de wijn. De Cock: “Ik heb nog nooit meegemaakt dat er zoveel wijnproevers en -schrijvers zijn. Iedereen is expert, iedereen heeft een opinie. Terwijl wijnproeven verschrikkelijk moeilijk is en veel opleiding vergt. Ze wordt er nu ook over kunst gesproken, zo wordt nu ook kunst gekocht. Zonder kennis, zonder overleg. Ik wil terug naar de naar de volharding. Dat model wil ik bij leven doorgeven, daarom stel ik het atelier te koop.”